Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0843

Datum uitspraak2005-07-07
Datum gepubliceerd2005-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 04/815
Statusgepubliceerd


Indicatie

beperking arbeidsuren; mate van arbeidsongeschiktheid; onvoldoende motivering


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer ____________________________________________________ UITSPRAAK ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 04/815 Inzake: Korpsbeheerder politieregio Zeeland, gevestigd te Middelburg, gemachtigde: drs. P.D. Spies, tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 9 februari 2004 heeft verweerder de aan [werknemer] toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verhoogd naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid met ingang van 19 november 2003. Hiertegen heeft eiser, werkgever van [werknemer] (verder te noemen: werknemer), een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 27 mei 2005 behandeld ter zitting. Namens eiser is daar zijn gemachtigde drs. P.G. Spies verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. van Loon. II. Overwegingen 1. De WAO gaat er van uit dat iemand gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, indien er andere functies voor hem zijn aan te wijzen waarmee hij minder kan verdienen dan in zijn vroegere functie, waarvoor hij medisch niet meer geschikt is. Dat verschil, uitgedrukt in een percentage van het bedrag dat met de vroegere werkzaamheden zou kunnen worden verdiend (het zogeheten verlies aan verdiencapaciteit), leidt tot indeling in een bepaalde arbeidsongeschiktheidsklasse. 2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er nog voldoende functies zijn aan te wijzen die werknemer, ondanks zijn medische beperkingen, per 19 november 2003 gedurende 20 uur per week zou kunnen verrichten en dat het bedrag dat hij met die andere functies kan verdienen 65 tot 80% lager is dan hetgeen hij als basis politiefunctionaris zou kunnen verdienen. 3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn werknemer lijdt aan een ernstige reumatische aandoening, die veel beperkingen tot gevolg heeft. De laatste jaren is de situatie verslechterd. De prognose is negatief. Werknemer werkt weliswaar vanaf november 2003 10 uur per week in aangepast werk, maar door de voortschrijdende ziekte moet hij zich telkens weer ziek melden. Naar de mening van eiser is duurzaam een bepaald aantal uren werken voor werknemer niet meer haalbaar. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het rapport van 18 maart 2004 van de bedrijfsarts. 4. De rechtbank overweegt het volgende. 5. Vaststaat dat werknemer al jaren lijdt aan een ernstige reumatische aandoening. Hij gebruikt medicijnen die forse bijwerkingen veroorzaken. In de loop der jaren is zijn gezondheidssituatie verslechterd. 6. In geschil is of verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat werknemer in staat is 20 uur per week aangepast werk te verrichten. 7. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat werknemer zich beter voordoet dan hij in werkelijkheid is. De rechtbank baseert zich daarbij in eerste instantie op het verzekeringsgeneeskundig rapport van 6 mei 2003. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat zowel van de zijde van de werkgever als van de zijde van de bedrijfsarts gevreesd wordt dat werknemer, die zeer gemotiveerd is om te blijven werken, zijn mogelijkheden overschat. 8. Met inachtneming van dit gegeven en het feit dat werknemer 10 uur aangepaste arbeid per week bij de politie volgens eigen zeggen nog aankan is bij de rechtbank twijfel gerezen of werknemer, zoals op de functionele mogelijkhedenlijst is aangegeven, in staat is 20 uur per week te werken. 9. In verband met die twijfel heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een aantal vragen beantwoord met een memo van 13 mei 2005 van de bezwaarverzekeringsarts Klijn. 10. Dat antwoord heeft de rechtbank om onderstaande redenen niet kunnen overtuigen. 11. De rechtbank constateert dat in het memo van 13 mei 2005 onder punt 1 het verzoek van de rechtbank van 20 april 2005 onjuist wordt geciteerd. 12. In punt 2 gaat de bezwaarverzekeringsarts ervan uit dat het slechts om één melding van de bedrijfsarts gaat die niet is onderbouwd. Ook dat is onjuist. De bedrijfsarts heeft meerdere malen zijn mening in dezen naar voren gebracht. De bedrijfsarts heeft reeds in zijn brief van 16 mei 2002 aangegeven waarop hij zijn mening baseert. Daarbij merkt de rechtbank op dat het in dezen niet zozeer om een strikt medisch oordeel gaat als wel om een oordeel gebaseerd op ervaring en mensenkennis. Uit de stukken blijkt dat de bedrijfsarts werknemer al jaren begeleid. Aangenomen kan worden dat de bedrijfsarts werknemer goed kent. Voorts is het de rechtbank opgevallen dat verzekeringsarts Van den Heijkant zowel in zijn rapport van 6 mei 2003 als in dat van 19 november 2003 de reactie van de echtgenote heeft genoteerd. Die reactie bevestigt de indruk van de bedrijfsarts. Tenslotte is de stelling van verweerder dat werknemer vanaf november 2003 niet in staat is geweest geregeld 10 uur per week te werken niet in het memo van 13 mei 2005 weersproken. 13. Wat dit laatste aspect betreft heeft verweerder in het verweerschrift verwezen naar de aanvraag advies functieongeschiktheid van 27 september 2004. Uit dat stuk leidt verweerder af dat betrokkene gedurende bijna een jaar daadwerkelijk 10,5 uur per week werkzaamheden heeft verricht. Verweerder verzuimt daarbij te vermelden dat in de aanvraag advies functieongeschiktheid de werkgever diverse kanttekeningen heeft geplaatst bij de arbeidsverrichtingen van werknemer. Die kanttekeningen heeft verweerder ten onrechte niet in zijn beschouwing betrokken. 14. Volgens het memo van 13 mei 2005 onder punt 3 is de verzekeringsarts Van den Heijkant uitgegaan van het dagverhaal van werknemer. Juist dat dagverhaal behoeft nuancering gezien het in overwegingen 12 en 13 gestelde en kan dus niet zonder meer als grondslag dienen voor het vaststellen van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). 15. In punt 4 van het memo van 13 mei 2005 wordt ingegaan op de discrepantie tussen het rapport van 22 september 2004 (reactie op bezwaar) en het rapport van 21 februari 2005 (reactie op beroep) van de hand van bezwaarverzekeringsarts Nasheed-Linssen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat in het rapport van 22 september 2004 sprake is van een verschrijving waar het gaat om geschiktheid voor 10 uur per week, zoals ter zitting is gesteld door de gemachtigde van verweerder. In dat rapport wordt immers tweemaal gesproken over 10 uur per week. Ook wordt gemeld dat werknemer drie ochtenden werkt en dat hem dit goed afgaat alsmede dat werknemer zichzelf niet te ziek vindt om te werken en dat hij een kans verdient. Het rapport van 22 september 2004 is een consistent opgebouwd betoog. Uit dit rapport kan alleen maar opgemaakt worden dat de bezwaarverzekeringsarts op dat moment is uitgegaan van een geschiktheid voor 10 uur per week. Dat gegeven is in strijd met de in het FML vastgelegde geschiktheid voor 20 uur per week, die in de reactie op het beroep wordt gehanteerd. Die discrepantie heeft verweerder niet kunnen deugdelijk kunnen verklaren. 16. Tenslotte blijkt uit de brief van werknemer van 12 september 2004 dat ook hijzelf uitgaat van de veronderstelling dat hij niet meer dan 10 uur mag werken. 17. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de vaststelling van de urenbeperking een toereikende grondslag ontbeert. Het bestreden besluit dient dan ook vernietigd te worden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep wordt gegrond verklaard. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2005 door mr. G.J.A. van Unnik, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Nota bene: In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: 7 juli 2005